Microverontreinigingen in water geven zorgen, zelfs als deze in lage concentraties aanwezig zijn. Daarom moeten de monsters bijvoorbeeld nog geconcentreerd en geëxtraheerd worden voordat ze gebruikt kunnen worden in effect-analyses, zeker bij onderzoek aan drinkwater en oppervlaktewater. Door kleine verschillen in de extractiemethodes, kunnen grote verschillen in bioassay resultaten ontstaan. Om deze verschillen zo veel mogelijk te minimaliseren, wordt idealiter door iedereen binnen Nederland dezelfde protocollen voor deze handelingen gebruikt. Dit is analoog aan de laboratoriumpraktijk voor chemische analyses.
Er is een generieke SOP (Standard Operating Procedure) opgesteld, die stap voor stap toelicht welke handelingen relevant zijn. Daarnaast is het achtergrond-document 'Bemonstering en Monstervoorbewerking' opgesteld (zie onder), dat een overzicht geeft van vaak toegepaste bemonsteringsstrategieën en monstervoorbewerkingsopties, en die daarnaast een beslisboom bevat die gebruikers kan helpen bij het selecteren van geschikte bemonsteringsmethoden. Helaas is de huidige wetenschappelijke kennis nog niet zover dat dergelijke protocollen ‘dwingend’ en eenduidig vanuit SFTox voorgeschreven kunnen worden, want er ontbreekt nog consensus over een mogelijke (tijdelijke) werkwijze in de binnen Nederland betrokken partijen als opdrachtgevers, onderzoeksgroepen en laboratoria.
De SFTox brengt met de bijgeleverde SOP en de achtergronddocumentatie de huidige stand der techniek bijeen. Hiermee is het werk dus nog niet af. We pleiten ervoor dat op korte termijn ook op details standaardisatie wordt bereikt, zodat kleine verschillen in monstervoorbewerking niet (meer) leiden tot grote verschillen in uitkomsten. Aandachtspunten zijn hierbij de handelingen in het laboratorium en nu nog ontbrekende details in de SOP, zoals het soort en exacte hoeveelheden extractie- en elutievloeistoffen, voorgeschreven loop- en contacttijden en uniforme sorbentia (type SPE kolom).
Tot slot wordt aanbevolen te komen tot eenduidige kwaliteitscontroles, waarmee de uitkomsten net als bij chemische analyses extra borging kennen. Hieronder vallen niet alleen de eerste en tweede lijnscontroles, maar ook de zogenoemde derde lijnscontroles. In dat laatste kader past organiseren en deelnemen aan ringonderzoeken, een belangrijke aanbeveling op de weg naar meer standaardisatie. Te denken valt aan de organisatie door nationale organisaties van ringonderzoek als KWR Water Research Institute of WUR. Echter, voor een goede vergelijking is deelname van zoveel mogelijk partijen nodig en hiervoor is het ook zinnig om bijvoorbeeld de ontwikkelingen in het Europese NORMAN netwerk te betrekken.
Op deze manier is er meer zekerheid dat meetreeksen vergeleken kunnen worden in de tijd en/of tussen laboratoria onderling. Een dergelijk traject zou begeleid kunnen worden vanuit een mogelijke vervolg van de Kennisimpuls, waarin de uitvoerende laboratoria in een mogelijk NEN-verband verder gaan. Deze standaardisatie vindt plaats terwijl het werkveld van de bioassays (inter)nationaal volop in ontwikkeling blijft. Het is de verwachting dat vanuit de keuze voor de basisset bioassays uit dit project eenvoudig een slag te maken is met het vaststellen van de meest optimale voorbewerking en dat deze de komende jaren kan worden toegepast.